In de zeventiende en achttiende eeuw werden Nederlandse schepen en hun bemanning geregeld het slachtoffer van Barbarijse zeerovers. Deze zeerovers hadden hun thuisbases in Noord-Afrika en waren actief in het Middellandse zeegebied en ver daarbuiten. Zij waren gevreesd omdat de zeelieden van een gekaapt schip als slaven werden verkocht op markten in onder andere Algiers en Tripoli.
Zodra bekend was dat zeelieden in handen van Barbarijse zeerovers waren gevallen, werd door familie, vrienden en dorps- en stadsbesturen geld ingezameld om ze vrij te kopen. Dat gebeurde door collectes, loterijen en andere activiteiten.
Vrijkopen was geen eenvoudige zaak. Contact met eigenaren van slaven verliep via kooplieden en consuls in het Middellandse Zeegebied. Vaak moest er lang worden onderhandeld. Soms lukte het om een algemene vrijlating te regelen als onderdeel van een vredesakkoord.
Zoals uit deze rekeningen blijkt, is er voor de vrijlating van Frans Coninck uit Hoorn een collecte gehouden. Of en wanneer hij weer voet op Westfriese bodem heeft gezet is (nog) niet bekend.